De avond voor Jezus' kruisdood
Lezen: Johannes 11:45-57; Marcus 14:12-25; Johannes 13:1-18:11
Het verraad van Judas
Sinds de opwekking van Lazarus, enkele maanden vóór het paasfeest, had de hogepriester Kajafas, met andere Joodse leiders, besloten dat Jezus moest sterven. Zoals zij hadden verwacht, kwam Jezus met honderdduizenden andere Joden naar Jeruzalem om het paasfeest te vieren. Iedere dag sprak Hij in de hof van de tempel vele luisteraars toe, en gaf antwoord op hun vele vragen. Zolang er veel mensen om Hem heen waren, durfde de tempelpolitie Hem niet te arresteren. Jezus wist, dat het Gods wil was dat Hij aan het einde van die week zou sterven. Twee dagen vóór het feest vertelde Hij de twaalf discipelen, dat Hij tijdens het feest gekruisigd zou worden. “Over twee dagen is het, zoals jullie weten, Pesach (paasfeest). Dan wordt de Mensenzoon uitgeleverd om gekruisigd te worden.” Op datzelfde ogenblik, toen Jezus dit tegen zijn discipelen zei, was Kajafas ergens anders in de stad bezig zijn collega’s toe te spreken. Ze maakten plannen om Jezus op een listige manier te pakken te krijgen. Hun probleem was hoe zij erachter moesten komen waar en wanneer ze Hem alleen met zijn discipelen zouden treffen. “We moeten Hem niet doden op het feest,” zeiden ze, “anders komt het volk in opstand”. Dat was altijd hun grote angst, want ze waren bang voor een opstand onder het volk tegen de gehate Romeinen. Tot hun verbazing en blijdschap kwam één van Jezus’ discipelen naar hen toe. Judas was in de kring discipelen de penningmeester, en was al lang bezig een deel van het geld dat mensen aan Jezus gaven, in zijn eigen zak te stoppen. Hij was bezig een stuk grond even buiten de stad te kopen, en had nog meer geld nodig. Dus beloofde hij Kajafas te vertellen waar zij Jezus zouden kunnen grijpen. Als loon voor zijn verraad kreeg hij dertig zilverstukken. Misschien dacht hij: ?Jezus weet toch altijd te ontsnappen, en ik heb inmiddels het geld gekregen dat ik nodig heb.’ Maar hij wist ook dat Jezus telkens over zijn dood te Jeruzalem had gesproken. Hoe zou Judas hier dan ooit medeverantwoordelijk voor willen zijn, door op deze manier zijn Here te verraden? Toen hij later merkte dat Jezus niet ontsnapte, en ter dood werd veroordeeld, schrok hij zo dat hij de zilverstukken op de vloer van de tempel gooide en naar zijn akker ging om zelfmoord te plegen.
Jezus wast de voeten van zijn discipelen
Tegen het eind van de week vroegen enkele discipelen aan Jezus waar Hij het paasfeest wilde vieren, dan konden ze alles klaar zetten. Judas zal toen zijn oren hebben gespitst, want als hij dat wist kon hij Kajafas vertellen waar de politie Jezus onopvallend zou kunnen arresteren. Maar Jezus wist wat Judas van plan was, en in plaats van het adres te geven stuurde Hij Petrus en Johannes erop uit met een geheimzinnige boodschap: “Ga naar de stad. Daar zal een man, - want een vrouw met een kruik op haar schouder zou niemand opvallen - die een kruik water draagt, jullie tegemoet komen; volg hem en dan kom je op het juiste adres.” Want het was voor Jezus heel belangrijk die laatste avond van zijn leven ongestoord met zijn discipelen te kunnen zijn. Hij wilde hen nog veel vertellen en zich pas daarna overgeven aan de autoriteiten.
Jezus had een grote bovenkamer besproken voor de paasmaaltijd. Toen Hij en zijn discipelen daar binnenkwamen stonden er een kruik water, een wasbak, en een doek klaar. Want voordat ze aan tafel gingen liggen moesten hun voeten gewassen worden. Maar er was geen vrouw om dit te doen, en geen van de discipelen was bereid die taak over te nemen. Tot hun schaamte begon Jezus hun voeten te wassen. Toen Hij bij Petrus kwam, weigerde deze: “O nee, mijn voeten zult u niet wassen, nooit!”. Jezus antwoordde: “Als ik ze niet mag wassen, kun je niet bij mij horen.” Toen Hij klaar was trok Jezus zijn kleren weer aan en ging bij de anderen aan tafel liggen. “Begrijpen jullie wat Ik gedaan heb?” vroeg hij, “Jullie zeggen altijd ‘meester’ en ‘Heer’ tegen mij, en terecht, want dat ben ik ook. Als ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. Ik heb een voorbeeld gegeven. Je zult gelukkig zijn als je dit niet alleen begrijpt, maar er ook naar handelt!”
De instelling van het avondmaal
Sinds de uittocht uit Egypte hadden de Israëlieten het paasfeest gevierd. God had zijn volk bevolen op deze wijze te denken aan de manier waarop Hij hen had verlost uit hun slavernij in Egypte en naar het beloofde land gebracht. Dat mochten zij nooit vergeten. Tijdens de paasmaaltijd vroeg Jezus zijn discipelen, om regelmatig bijeen te komen om zijn offerdood te gedenken. Wat Hij voor hen had gedaan moesten ze steeds in herinnering houden. Hij nam een brood, dankte God, brak het en gaf het hun met de woorden: “Neem, eet, dit is mijn lichaam.” Vervolgens nam Hij een beker wijn en zei: “Drink allen hieruit. Dit is mijn bloed dat voor jullie is gegeven.” Zij moesten dus allen een stukje van één brood eten en allen uit één beker wijn drinken. Geen echte maaltijd, zoals het paasfeest, maar een eenvoudige manier om goed na te denken over alles wat de Heer voor hen had gedaan. Hij was voor hen gestorven en daardoor waren hun zonden vergeven. “Doe dit om Mij te gedenken.” Hij beloofde dat Hij, als de onzichtbare Gastheer, in de Geest in hun midden zou zijn, al zouden ze maar met zijn tweeën of drieën zijn. En als zij iedere week bijeenkwamen om te doen wat de Here gevraagd had, mochten ze uitzien naar zijn terugkomst, wanneer Hij met discipelen van alle tijden en uit alle landen een groot feest zal vieren: “Vanaf nu zal ik het paasfeest niet meer eten totdat het zijn vervulling heeft gekregen in het Koninkrijk van God.” Tegen het eind van de maaltijd vertelde Jezus dat één van de discipelen aan tafel Hem zou verraden. Zij keken elkaar verwonderd aan. Wie van hen zou ooit zoiets verschrikkelijks doen? Ze hadden blijkbaar geen enkel vermoeden dat het Judas was. En toen Jezus tegen Judas zei: “Doe maar meteen wat je van plan bent”, dachten ze dat hij iets moet gaan kopen voordat de winkels dicht gingen. Pas achteraf begrepen zij dat Jezus heel goed op de hoogte was van Judas’ verraad, en ook van het feit dat Hij zelf de volgende dag gekruisigd zou worden. “Ik vertel jullie dit nu, voordat het gebeurt, zodat jullie het geloven wanneer het zover is.”
Jezus gaat weg, maar zal terugkomen
Nadat Judas was vertrokken vertelde Jezus heel duidelijk dat Hij op het punt stond de discipelen te verlaten. Eindelijk snapten ze dit en ze voelden zich diep ongelukkig. Jezus vertelde Petrus dat hij vóór de volgende ochtend drie keer zou ontkennen dat hij een discipel van Jezus was. Petrus kon zijn oren niet geloven! Hij voelde zich blijkbaar de leider van de twaalf en zeker niet de zwakste van hen allen. “Misschien zal iedereen u afvallen, ik nooit!” En alsof dit niet genoeg was, bleef hij dit volhouden en zei met stemverheffing: “Al zou ik met u moeten sterven, verloochenen zal ik u nooit!.” Arme Petrus! Enkele uren later liep hij, weg uit het paleis waar Jezus als gevangene stond, huilend van bitter verdriet omdat hij driemaal had gezegd: “Ik ken die Man niet!”
Wat waren de discipelen verdrietig toen Jezus dit alles zei. “Jullie hebben nu verdriet”, zei Hij, “maar ik zal jullie terugzien, en dan zul je blij zijn, en niemand zal je je vreugde afnemen.” Op dat moment begrepen zij Hem niet, maar drie dagen later zouden ze tot hun grote vreugde hun Meester weer levend terugzien na zijn dood. Jezus sprak over hun taak na zijn heengaan. Zij moesten iedereen vertellen dat Hij weer leeft. “Jullie moeten mijn getuigen zijn, want jullie zijn vanaf het begin bij mij geweest.” En al zou Hij niet meer onder hen zijn zoals in de afgelopen jaren, Hij beloofde in de Geest met hen te zijn, om hen te helpen met hun getuigenis. Hij herhaalde zijn belofte van een dag of twee eerder: “Ik zal jullie woorden van wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders kunnen worden weerstaan of weersproken.” Jezus deed nog een belofte, belangrijker dan al die andere. De dag zal komen wanneer Hij weer terugkomt naar de aarde, om voor altijd met hen te zijn. Hij gaat dan nooit meer weg. Ze zullen dan aan zijn tafel in zijn Koninkrijk zitten. Later dachten ze eraan hoe Jezus al eerder meerdere malen hierover had gesproken. “Wanneer de Mensenzoon komt, in gezelschap van zijn engelen en bekleed met de stralende luister van zijn Vader, dan zal hij iedereen naar zijn daden belonen.” En als wij nu bereid zijn discipelen van Jezus te worden, heeft Hij gezegd, is deze mooie belofte ook voor ons bedoeld en zullen ook wij met Hem zijn in zijn Koninkrijk.
In de hof van Getsemané
De stad Jeruzalem lag op een heuvel. Aan de oostkant stroomde de beek Kidron door een diep dal naar de Dode Zee. Stak je de beek over, dan kwam je bij een door een hoge muur beschermde hof met olijfbomen. Die laatste week ging Jezus, vergezeld van zijn discipelen, hier elke avond naartoe om uit te rusten, te bidden en te slapen. Judas was daar dus ook geweest, en toen Jezus in de bovenzaal tegen hem zei: “Doe nu maar gauw wat je van plan bent” ging hij direct naar Kajafas, om te vertellen waar ze Jezus in het holst van de nacht zouden kunnen arresteren. Kajafas moest zijn collega’s bij elkaar roepen om hen van de onverwachte situatie op de hoogte te brengen en hen te raadplegen. Ze besloten dat het, voor alle zekerheid, beter zou zijn naast hun tempelwacht ook Romeinse soldaten mee te laten gaan. Dus moest Kajafas laat die avond naar de Romeinse stadhouder Pilatus om zijn toestemming te vragen.
Dat kostte veel tijd en daarom moest Jezus in de hof maar wachten en wachten. Pas diep in de nacht zag Hij eindelijk het licht van de lantarens en fakkels van een schare mensen, die vanuit de overzijde van het dal naderde. Het lange wachten had Jezus gelegenheid gegeven te denken aan de vreselijke pijn en vernedering van de komende dag. Maar ook aan hoe Hij, die nooit enige zonde had gedaan, de last van de zonden van anderen moest dragen om ze door zijn dood uit te wissen. Hier had Hij het heel moeilijk mee. Zo moeilijk dat Hij met Zichzelf moest worstelen en in gebed met zijn Vader in de hemel vroeg: “Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt”. De Vader zond daarop een engel naar zijn geliefde Zoon, om Hem met bemoedigende woorden te versterken. Daarmee kwam de strijd ten einde, en Jezus bleef tot het einde van zijn zware vuurproef vastberaden.
Ondanks het maanlicht konden mensen die Jezus niet goed kenden - vooral de Romeinse soldaten - in de schaduw van de olijfbomen niet goed zien wie van de twaalf mannen Hij was. Maar daaraan had Judas gedacht. Hij ging recht op Jezus af en zei: “Gegroet Rabbi.” En om alle onzekerheid weg te nemen gaf hij Jezus het afgesproken teken van een kus. Wat verschrikkelijk gemeen! Zelfs Jezus was blijkbaar verrast en geschrokken dat een discipel, die jarenlang met Hem was omgegaan, zoiets lelijks kon doen. Hij keek hem scherp aan en zei: “Judas, lever je de Mensenzoon uit met een kus?” Petrus was woedend. Hij pakte het zwaard dat hij bij zich droeg en probeerde met één krachtige slag iemand - Judas? - te doden. Maar hij was Petrus te vlug af, en het zwaard sneed het oor af van een slaaf die daar stond. Meteen riep Jezus dit geweld een halt toe: “Weet je niet dat ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en dat Hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen? Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?” En Hij deed wat waarschijnlijk de allerlaatste van al zijn talloze genezingen was: Hij zette het oor van de slaaf weer terug. De discipelen lieten daarop Jezus in de steek en vluchtten zo snel zij konden.