De Knecht in Jesaja 50
De knecht zelf aan het woord
In de nummers 1 en 2 van deze serie zagen we dat Jesaja beschrijft hoe het volk Israël tekort geschoten was in hun opdracht Gods dienaar te zijn. Zij waren blind en doof geworden, en hadden intussen zelf verlossing nodig. God zou nu één in het bijzonder uit het volk roepen, die Hij zijn knecht of dienaar noemt, en hem ondersteunen. Diens roeping zou de redding voor het volk betekenen, en verlossing uit slavernij. We zien dan duidelijk een voorlopige redding, uit de macht van Babel dat hen in ballingschap had weggevoerd, en een definitieve redding, uit de macht van de zonde die hen had doen falen in hun roeping. Echter, uit de tweede profetie lijkt het alsof de poging het volk te redden is mislukt: “Tevergeefs heb ik me afgemat, ik heb al mijn krachten verbruikt, het was voor niets, het heeft geen zin gehad. Maar de heer zal me recht doen, mijn God zal me belonen" (Jesaja 49:4). Ook is er sprake van verachting van de knecht. Dit komt dan in meer detail terug in de derde profetie in deze reeks (Jesaja 50:4-11), waarna uiteindelijk de vierde profetie gedetailleerd ingaat op de kruisdood. In de derde profetie, Jesaja hoofdstuk 50, die we nu bekijken, is de dienaar zelf aan het woord.
De knecht als leerling
"God, de heer, gaf mij een vaardige tong, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen." (Jesaja 50:4). Op zichzelf geeft deze vertaling met “gaf mij een vaardige tong” van de NBV wel de betekenis weer, maar het lijkt nu alsof dit hem zonder meer gegeven was. In de meer letterlijke NBG’51 vertaling lezen we in plaats daarvan: “heeft mij als een leerling leren spreken”. Het woord voor ‘leerling’ is hetzelfde als ‘discipel’, en het beeld is dat van een jongen die in de leer gaat bij een ambachtsman. De knecht leert hoe hij de moedeloze op moet beuren door erop te letten hoe God dat doet: hij volgt het voorbeeld van God. We zien dit verder uitgewerkt in de evangeliën, als Jezus zegt: "Waarachtig, ik verzeker u: de Zoon kan niets uit zichzelf doen, hij kan alleen doen wat hij de Vader ziet doen; en wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde manier. De Vader heeft de Zoon immers lief en laat hem alles zien wat hij doet. Hij zal hem nog grotere dingen laten zien, u zult verbaasd staan! Want zoals de Vader doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie hij wil." (Johannes 5:19-21). Zoals Jezus het vak van timmerman van Jozef moet hebben geleerd, zo heeft hij het voorbeeld van zijn Vader gevolgd om zo “de moedeloze op te kunnen beuren”. Jesaja spreekt bewust niet over een zoon, maar over een knecht of dienaar. Zoals de meester zijn leerlingen ’s ochtends vroeg zou wekken, om verder te leren, zo wekt God zijn dienaar: “elke ochtend wekt hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen”.
In vers 5 wordt een nieuw aspect geïntroduceerd. “God, de heer, heeft mijn oren geopend en ik heb geen verzet geboden, ik ben niet teruggedeinsd.” (Jesaja 50:5). Boven deze serie staat een citaat uit Psalm 40, en in die psalm vindt u deze zelfde uitdrukking over geopende oren: "Offers en gaven verlangt u niet, brand- en reinigingsoffers vraagt u niet. Nee, u hebt mijn oren voor u geopend en nu kan ik zeggen: Hier ben ik, over mij is in de boekrol geschreven." (Psalm 40:7-8). Het woord dat hier is vertaald als ‘geopend’ betekent letterlijk ‘doorboren’.
Waar dit naar verwijst, is de mogelijkheid voor een slaaf om zich, als hij dat wenst, levenslang te binden aan zijn meester. Een volksgenoot mocht zichzelf verkopen als hij niets meer bezat, maar slechts voor een periode van maximaal zes jaar. Daarna moest hij vrijgelaten worden, “en niet met lege handen”. Maar hij kon ook vragen bij zijn heer te mogen blijven: "Maar indien hij niet bij u weg wil, omdat hij het goed bij u heeft en aan u en uw familie gehecht is geraakt, moet u een priem door zijn oor in uw deur steken. Daarmee wordt hij voorgoed uw slaaf." (Deuteronomium 15:16-17). In Exodus wordt het als volgt geformuleerd: "dan moet zijn meester hem naar het heiligdom brengen, hem tegen de deur of de deurpost zetten, en zijn oor met een priem doorboren. Hij blijft dan voorgoed zijn slaaf." (Exodus 21:6). Zo kiest de knecht in Jesaja er dus ook voor om zijn gehele leven te dienen. Het is een vrijwillig gekozen leven van gehoorzaamheid: Hij is gehoorzaam, hij biedt geen verzet.
Afgewezen door het volk waarvoor hij komt
Hij deinst er ook niet voor terug, hoewel duidelijk is dat hij van zijn omgeving bij zijn leven niet de eer zal krijgen die hem toekomt. De smaad waar hij mee te maken krijgt wordt expliciet genoemd: "Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars, wie mij de baard uittrokken bood ik mijn wangen aan, ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden." (Jesaja 50:6). We zien dit alles tot in detail vervuld worden na Jezus’ arrestatie. We lezen hoe Pilatus Jezus liet geselen, gebruikelijk bij kruisigingen, bedoeld om de rug te beschadigen. Dat gebeurde met een leren zweep, voorzien van stukjes metaal of steen. Maar ook de Joden mishandelden Jezus, zoals hier reeds voorzegd: "Daarop spuwden ze hem in het gezicht en sloegen hem. Anderen stompten hem en zeiden: Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die je geslagen heeft?" (Mattëus 26:67-68).
Tot vier keer toe wordt in dit hoofdstuk Gods verbondsnaam ‘heer’ gebruikt (JHWH, zie blz. 24/25). Allereerst wanneer God hem als een leerling leert (vs 4). Dan als God zijn vrijwillige dienst aanvaardt (vs 6). Dan wordt God genoemd als zijn helper tijdens de martelingen die hij moet ondergaan (7). En tot slot in de aankondiging van zijn uiteindelijke overwinning (vs 9). We zien Gods steun vanaf vers 7: "God, de heer, zal mij helpen, daarom word ik niet gekwetst en is mijn gezicht zo onbewogen als een rots, want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan." De meest directe betekenis hiervan is dat de knecht zich schrap zette en alle martelingen onderging zonder zich te laten verleiden tot een reactie.
Maar dit woord “rots” (“keisteen” in de NBG’51) komt maar op enkele plaatsen voor, en in bijna alle gevallen met betrekking tot de reis door de woestijn. Mozes krijgt aan het begin en aan het eind daarvan van God opdracht tot de rots te spreken, wanneer zij geen water hebben en in de woestijn van dorst dreigen om te komen. Er komt dan water uit de rots tevoorschijn. In zijn afscheidsrede herinnert hij hen daaraan: "U mag niet ... de heer, uw God, vergeten. Was hij het niet die u ... veilig door die grote, verschrikkelijke woestijn leidde, dat dorre land waar geen water te vinden is; … die voor u water liet ontspringen uit de steenharde rots; die u in de woestijn manna te eten gaf... en dat alles om u zijn macht te laten voelen en u op de proef te stellen, zodat hij u later zou kunnen zegenen?" (Deuteronomium 8:12-16). En in Psalm 114 lezen we: "Hij verandert de rots in een bron, hard gesteente in een stroom van water". Paulus werkt dit verder uit, wanneer hij Christus vergelijkt met die rots in zijn brief aan Korinte (1 Korintiërs 10:4), wellicht als een verwijzing naar deze profetie. Zijn gehoorzaamheid, zelfs als hij gemarteld wordt, is de basis voor die overwinning door welke hij leven kan geven voor zijn volk: “Door zijn striemen bent u genezen” (1 Petrus 2:24).
Van tevoren voorzegd
We zien met iedere volgende profetie over de knecht in Jesaja, de mate van detail groter worden. In de vierde wordt ons uitgebreid verteld over het lijden dat Jezus moet ondergaan. Het was dan ook uit zulke profetieën dat Jezus precies wist wat hem te wachten stond. Na zijn dood en opstanding kon Jezus wijzen op vele gedeelten in de Schrift waar dit ter sprake komt: "Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten." (Lucas 24:27). Ongetwijfeld zullen deze profetieën in Jesaja daar deel van uitgemaakt hebben. Het zal de discipelen verder versterkt hebben in hun geloof in Gods woord. Wat zevenhonderd jaar daarvoor was opgeschreven, is nu voor hun ogen vervuld. Vervulde profetie is steeds het bewijs van de betrouwbaarheid van Gods woord: "Ik vertel jullie dit nu, voordat het gebeurt, zodat jullie het geloven wanneer het zover is." (Johannes 14:29) En voor ons ligt dat niet anders.
Maar dat Jezus precies wist wat op Hem van toepassing was, betekent ook dat Hij wist welke marteling en dood Hem te wachten stonden. De kruisdood was één van de wreedste die ooit door mensen is uitgevonden, en wellicht heeft Jezus zelf ook gekruisigden gezien. Het is daarom des te opmerkelijker dat hij inderdaad, zoals hier in Jesaja beschreven, kon zeggen: “Ik ben niet teruggedeinsd”. Hij stond uit vrije wil klaar om die weg te gaan. Hij was de slaaf die zijn oor liet doorboren om de wil van zijn Vader te volbrengen. Zijn strijd in de hof van Getsemane heeft hier alles mee te maken. "Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.... Voor de tweede maal liep hij van hen weg en bad: Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt." (Matteüs 26:39-42). Pas na uren aan het kruis te hebben gehangen kon hij, als laatste overwinningskreet, uitroepen “het is volbracht”.
Hoort naar hem
Deze derde profetie over de knecht eindigt tenslotte met de oproep om naar de stem van de knecht te luisteren. "Wie van jullie heeft ontzag voor de heer? Wie luistert naar de stem van zijn dienaar? Hij die door de duisternis gaat en geen licht meer ziet, en die dan vertrouwt op de naam van de heer en vertrouwen stelt in zijn God." (Jesaja 50:10). Deze oproep om naar de knecht te luisteren, hebben ook de discipelen gehoord: "En er klonk een stem uit de wolk, die zeide: Deze is mijn Zoon, de uitverkorene, hoort naar Hem." (Lucas 9:35, NBG’51). Dat ‘uitverkorene’ is een verwijzing naar de eerste profetie van deze reeks, en dat ‘hoort naar Hem’ is een oproep die ook nu nog even krachtig is als toen.