Christus in de Psalmen - Psalm 45
Psalm 45: de koning en zijn bruid
Deze
psalm is een lied voor de bruiloft van de Koning. Waarschijnlijk had de
psalmist een historische gebeurtenis in het oude Israël voor ogen, maar
er zijn voldoende verzen die niet op een koning van toen kunnen slaan.
We zullen hier dus een sterfelijke koning uit de lijn van David moeten
zien, die model staat voor de Messias in al zijn glorie. Psalm 45
bestaat uit twee delen. De verzen 2-10 gaan over de koninklijke
bruidegom – over zijn schoonheid, zijn welsprekendheid en zijn
rechtvaardig koningschap – terwijl de verzen 11-18 de bruid beschrijven
die een talrijk nageslacht zal hebben en roem onder de volken.
De Koning
De bruidegom wordt beschreven als een koning die in
oprechtheid regeert. “Gord uw zwaard aan de heup, o held, het teken van
uw majesteit en glorie. Treed op in uw glorie en begin de strijd voor
waarheid, deemoed en recht. Laat uw hand geduchte daden verrichten”
(Psalm 45:4-5). Vervolgens zegt de Psalmist: “Uw troon is voor eeuwig en
altijd, o god, de scepter van het recht is uw koningsscepter, u hebt
gerechtigheid lief en haat het kwaad. Daarom heeft God, uw God, u
gezalfd met vreugdeolie, als geen van uw gelijken” (vs 7-8). De ‘scepter
van het recht’ verwijst naar de praktijk dat de koning tevens rechter
was. En wie namens God recht spreken worden in de Schrift ook zelf vaak
aangeduid als ‘god’ (zie artikel maart 2006, blz 10-11). We zien dat
bijvoorbeeld in de wet: “Indien de dief niet gevonden wordt, zal de heer
des huizes tot de goden naderen... Hij, die de goden schuldig verklaren, zal aan zijn naaste ... vergoeding geven” en “De goden
zult gij niet vervloeken en een vorst onder uw volk zult gij niet
verwensen” (Exodus 22:8-9,28, NBG’51). Zo zien we ook in deze psalm de
koning aangeduid als ‘god’. Door zijn rechtvaardig oordeel, waarbij de
koning door God gezalfd wordt (‘gezalfde’ is in het Grieks: ‘Christus’),
wordt hij boven zijn gelijken verheven. De NBV vertalers hebben
duidelijk moeite met dit gebruik van het woord god (dat blijkt ook al in
Exodus 22). Deze verzen worden echter in de brief aan de Hebreeën
aangehaald, waarbij ze duidelijk op Christus toegepast worden. Daar
wordt, ook in de NBV wel, duidelijk wat er letterlijk in de Psalm staat:
"Maar tegen de Zoon zegt hij:... Gerechtigheid hebt u liefgehad en
onrecht gehaat; daarom, o god, heeft uw God u gezalfd met
vreugdeolie, als geen van uw gelijken" (Hebreeën 1:8-9). Dit tekent Hem
als ondergeschikt aan God Zelf in de hemel, die Hem als koning heeft
aangesteld.
De bruid van de Koning
Het tweede deel van de Psalm beschrijft de bruid van de
koning. In het Oude Testament wordt de huwelijksrelatie regelmatig
gebruikt als beeld van de relatie tussen God en zijn volk. Het volk
Israël wordt regelmatig beschreven als ‘vrouw’ van God. En daaruit
ontstaat het beeld dat Israël, wanneer het God niet op de voorgeschreven
wijze dient, beschrijft als een vrouw die ontrouw is aan haar
echtgenoot. Het beeld van een hoer, dat tot in het boek Openbaring wordt
gebruikt, is op zijn beurt daar weer uit afgeleid. In het Nieuwe
Testament wordt dit beeld van een bruid op dezelfde wijze gebruikt voor
de relatie tussen Christus en zijn gemeente. “Mannen, heb uw vrouw lief,
zoals Christus de kerk heeft liefgehad en zich voor haar heeft
prijsgegeven om haar te heiligen, haar te reinigen ... en om haar in al
haar luister bij zich te nemen” (Efeziërs 5:25-27). We zien het in de
evangeliën, in de gelijkenissen over een bruiloftsmaal en de verzen waar
Christus zich de bruidegom noemt. Maar ook in het boek Openbaring:
"Laten we blij zijn en jubelen, laten we hem de eer geven! Want de
bruiloft van het lam is gekomen en zijn bruid staat klaar. Zij mag zich
kleden in zuiver, stralend linnen. Want dit linnen staat voor al het
goede dat gedaan is door de heiligen" (Openbaring 19:7-8).
De boodschap van Psalm 45, volgens de schrijvers van het NT
Als de beschrijving van de koning in Psalm 45 verwijst naar
Jezus, is het uiteraard redelijk om in de beschrijving van de bruid ook
kenmerken te zien van de bruid van Christus, het volk van ware
gelovigen. Het gedeelte over de bruid begint met: "Luister, dochter, zie
en hoor, vergeet uw volk en het huis van uw vader. Begeert de koning uw
schoonheid, buig voor hem, hij is uw heer." (Psalm 45:11-12). De eerste
oproep doet denken aan de oproep die Abraham van God ontving. "De Heer
zei tegen Abram: Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook
je naaste verwanten [letterlijk: het huis van je vader], en ga naar het
land dat ik je zal wijzen" (Genesis 12:1). De NBV vertalers hebben de
neiging minder letterlijk te vertalen en vooral de betekenis weer te
geven. Het is daarom lastig in de NBV te herkennen waar dezelfde woorden
gebruikt worden. Maar Abraham werd geroepen om alles achter zich te
laten en naar een land te gaan dat God hem wijzen zou. Zo wordt ook de
bruid van de Koning opgeroepen om haar afkomst te vergeten, als het ware
wedergeboren te worden, om haar Koning te volgen en Hem trouw te zijn.
Conclusie
In deze beide psalmen wordt gesproken over het koningschap
van Jezus. Hij zal alle volken besturen en richten. Hij wordt daarbij
ondersteund door “zijn vrouw”, een volk van gelovigen die Hij aangenomen
heeft. "Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven
zijn, zullen wij ook met Hem leven; indien wij volharden, zullen wij ook
met Hem als koningen heersen; indien wij Hem zullen verloochenen, zal
ook Hij ons verloochenen" (2 Timotëus 2:11-12). In de vorige aflevering
in deze serie zagen we hoe in Psalm 2 ook al aangekondigd wordt hoe
Jezus over alle volken zal heersen, en hoe Hij daarin wordt bijgestaan
door de gelovigen die bij zijn wederkomst hiervoor waardig gekeurd
worden. Jesaja spreekt in dat verband over een koning (enkelvoud) en
vorsten (meervoud). Daarom wordt ook over de bruid gezongen in Psalm 45:
“Ik zal uw naam bezingen, geslacht na geslacht, alle volken zullen u
prijzen, eeuwig en altijd” (Psalm 45:18).