Het meer van Galilea
Het meer van Galilea wordt in de Bijbel met meerdere namen vermeld: Kinnèreth komen we voor het eerst tegen in Numeri 34:11, bij het vaststellen van de oostgrens van het land Kanaän, dat nu nog de grens met Syrië is. Waarschijnlijk is de naam ontleend, aan één van de vestingsteden die in het erfdeel van Naftali lagen: Cinnereth (Jozua 19:35). In Lucas wordt het Meer van Gennésareth genoemd (Lucas 5:1). De huidige staat Israël noemt het weer met de oude benaming Meer van Kinnéreth, en de Arabieren spreken van Barh Tabariya (Meer van Tiberias). In de evangeliën lezen we ook herhaaldelijk over het Meer van Galilea. In de dorpen en steden aan de oever speelde zich een groot deel van het leven en werk van de Here Jezus af.
Dit meer vormt een enorm zoetwater reservoir, rijk aan allerlei vis, waarin het regenwater van de zuidelijke hellingen van de Hermon en het Libanongebergte, via de drie bronrivieren van de Jordaan, door de boven-Jordaanse laagvlakte wordt afgevoerd. Het meer ligt 208 meter beneden de Middellandse Zee spiegel, op een afstand van 45 km daarvan. Dit is één van de oorzaken dat het op de bezoeker een grote indruk maakt. De temperatuur is in de winterperiode zeer aangenaam, (± 18º C). Maar ‘s zomers kan het heel warm zijn (aug. 38ºC). Van noord naar zuid heeft het meer een lengte van 21 km, de breedte van oost naar west is ± 12 km. De grootste diepte is 48 m. In het zoete water wemelt het van karpers- en platvis soorten. Evenals in Jezus’ dagen wordt er druk gevist aan de oevers van het meer. De lage ligging is er de oorzaak van dat plotseling hevige stormen kunnen opsteken. De warme lucht stijgt langs de bergwanden omhoog, en dit veroorzaakt een tegenstroom van koelere bergwinden omlaag, die het water in het meer hevig in beroering kunnen brengen. Dit is wat er staat in Marcus 4:37 (NBG’51): “Er stak een zware stormwind op en de golven sloegen in het schip, zodat het schip reeds vol liep.”