Broeders in Christus

De zekere toekomst

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel want hij is overgegaan uit de dood in het leven (Johannes 5:24, NBG’51).

God vertelt de mens al in het begin dat hij het leven maar op proef heeft, en het weer verliest wanneer hij zich niet aan Gods gebod houdt (Genesis 2:15-17). Als de mens dat gebod toch overtreedt, start God een reddingsplan, dat we kennen als ‘de Verlossing’. Dat falen kwam echter niet onverwacht; God had de lat bewust heel hoog gelegd. Kennelijk om te voorkomen dat de mens zou vervallen in trots over zijn eigen voortreffelijkheid, want daar zie je later in de Schrift voorbeelden van. Dat ‘reddingsplan’ lag dus al klaar. En het was een lange termijn plan. Maar God is almachtig; wanneer Hij een plan heeft, wordt dat ook uitgevoerd; dat houdt niemand tegen. Daarom is ook het slagen van dat plan, en dus de uitkomst ervan, absoluut zeker. En dat leidt tot een opvallend bijbels fenomeen: er wordt soms over het eindresultaat van dat verlossingsplan gesproken alsof dat al werkelijkheid is, in plaats van nog toekomst. Daar willen we nu eens naar gaan kijken.

Gods verlossingsplan

Dat plan begon niet meteen met Gods eigen oplossing. Het liep eerst via een aantal fasen die de mens moesten leren dat hij er zelf, zonder Gods hulp, niet uit zou komen. Want de oplossing die het uiteindelijk zou worden, zou zó onverwacht zijn dat de mens anders te weinig oog zou hebben voor de noodzaak daarvan. Hij moest er eerst van overtuigd worden dat er geen andere oplossing mogelijk was. Het hield namelijk in dat er een mens zou optreden die wel volledig Gods wil zou doen, maar die desondanks zou sterven, als was hij toch zelf zo’n overtreder. Zijn dood zou de verlossing brengen die de mens nodig had. Maar die dood moest de mens ook de ernst duidelijk maken van zijn eigen overtreding. Anders zou de mens maar denken dat zonde weliswaar niet hoort, maar dat het eigenlijk maar weinig uitmaakt, want de ‘prijs’ ervoor is toch al betaald. Die houding zie je ook zo al af en toe, dus dat die les nodig is, is wel duidelijk. Ook moest hij leren dat hijzelf geen deel van die prijs kon bijdragen, alsof dat verlossingswerk alleen maar aanvullend was. Alleen zó kon God de mens overtuigen dat het volledig uit genade zou zijn wanneer hij toch nog leven ontving.

De spil van het plan: de Verlosser

Meteen al in Genesis 3 kondigt God het optreden van die verlosser aan, en vervolgens worden gaandeweg de aspecten van zijn komende verlossingswerk zichtbaar. Eerst lezen we dat hij een nakomeling van de vrouw zou zijn, dus een mens, en dat hij de slang (vanaf dan het beeld van opstand tegen God) zou vernietigen. Verderop lezen we dat hij zou heersen over zijn (en dus Gods) vijanden. Wanneer God aan Abraham opdraagt zijn beloofde zoon (door wie al die beloften in vervulling zouden gaan) te offeren, introduceert dat een nieuw aspect, dat we pas achteraf volledig begrijpen: een toekomstige zoon en verlosser die eerst moet sterven voor hij kan leven en heersen. Gods beloften aan David beschrijven hem als een koning die in eeuwigheid zal regeren en die Gods tempel op aarde zal ‘bouwen’, een ware Salomo (vredevorst) zonder diens tekortkomingen. Pas bij de profeten begint er echt licht te komen, en het is bij Jesaja dat de schijnwerpers op volle sterkte aangaan: die verlosser behaalt de grootste overwinning ooit, maar niet als machtig heerser: hij zal dat doen als een nederige knecht (slaaf) van de Heer. Maar het feit dat dit plan beetje bij beetje wordt onthuld en tegelijkertijd al stap voor stap uitgevoerd, illustreert wat ik boven zei: het lag al van het begin af gereed. Ook dat er al in de eerste mededelingen daarover elementen zitten die we pas achteraf kunnen herkennen als essentiële delen ervan, betekent dat het niet pas gaandeweg vorm heeft gekregen. De apostelen herinneren ons daaraan, wanneer wij lezen dat zij in hun gebed tot God zeggen:

… Want inderdaad, allen hebben samengespannen tegen Jezus, uw heilige dienaar (knecht): Herodes, Pontius Pilatus, alle volken en ook de stammen van Israël, om datgene te doen waarvan u had bepaald en voorbestemd dat het moest gebeuren (Handelingen 4:27,28).

En al eerder had Petrus tot de menigte in de tempel gezegd:

Volksgenoten, ik weet dat u uit onwetendheid hebt gehandeld, evenals uw leiders. Zo heeft God echter in vervulling doen gaan wat hij bij monde van alle profeten had aangekondigd: dat zijn messias zou lijden en sterven … Keer terug tot God om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal … (Hij) de messias zenden die Hij voor u bestemd heeft; dat is Jezus (Handelingen 3:17-20).

Wanneer we de Bijbel willen begrijpen, moeten we het fenomeen van ‘de toekomst beschreven als werkelijkheid’ helder voor ogen hebben.

Van tevoren ‘gekend’

Al in het OT zien we hoe God van zijn boodschappers, die over zijn plan moeten profeteren, zegt dat Hij ze al van het begin af heeft gekend en voor die taak uitgekozen en bestemd. We lezen bijv. dat God Abraham van te voren heeft ‘gekend’ en wist hoe die zou reageren op zijn handelen (Genesis 18:19). En tot de profeet Jeremia zegt Hij:

Voordat ik je vormde in de moederschoot, had ik je al uitgekozen, (NBG’51: gekend) voordat je de moederschoot verliet, had ik je al aan mij gewijd, je een profeet voor alle volken gemaakt (Jeremia 1:5).

En in diezelfde geest betoogt Paulus (bijna als terloops) dat ook het verbondsvolk van het Oude Verbond al van tevoren was uitgekozen (“God heeft zijn volk, dat hij al van tevoren uitgekozen heeft, niet verstoten”, Romeinen 11:2), zoals Hij ook de individuele leden van het volk van het Nieuwe Verbond van tevoren heeft uitgekozen (‘gekend’):

Wie hij al van tevoren heeft uitgekozen (NBG’51: gekend), heeft hij er ook van tevoren toe bestemd om het evenbeeld te worden van zijn Zoon (Romeinen 8:29, zie ook Efeziërs 1:5 en 11).

Het hoeft ons dus ook niet te verbazen dat Petrus in diezelfde geest spreekt van de Verlosser zelf, die immers de spil van het plan was:

Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard (1 Petrus 1:20, NBG’51).

Petrus heeft het hier niet over een vroeger bestaan van Jezus, want dat is niet zijn onderwerp. Hij heeft het hier over Gods verlossingsplan (en de eisen die dat aan ons stelt). En in dat kader spreekt hij over de Verlosser zelf als iemand die al van tevoren was ‘gekend’, dus waarvan die daad van verlossing al vanaf het begin vast stond, (bekend was) maar die pas ‘aan het eind van de tijd’ werkelijk is verschenen en opgetreden. Hij spreekt niet over aspecten van Christus’ bestaan, maar over het lange termijn karakter van Gods verlossingsplan! Want het verwezenlijken van dat plan is niet afhankelijk van een slaagkans: die is 100% en de verwezenlijking is dus zeker.

De toekomst beschreven als werkelijkheid

De consequentie hiervan is echter dat de Schrift die toekomst soms beschrijft als iets dat al werkelijkheid is. Want de verwezenlijking daarvan is even zeker alsof die al heeft plaatsgevonden; het hoeft alleen nog maar ‘even’ te gebeuren. En zo lezen we in het citaat boven dit artikel dat getrouwe gelovigen ‘niet in het oordeel komen’, hoewel de schrift ons op andere plaatsen verzekert dat allen geoordeeld zullen worden, want hun behoudenis staat in die zin (maar ook alleen in die zin) al vast. En in diezelfde zin vinden we juist bij Johannes ook een reeks uitspraken in de trant van “Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, wie de Zoon niet wil gehoorzamen zal dat leven niet kennen” (hier Johannes 3:36, maar zie ook 6:40, 47 en 54, en bijv. 10:28). En ook hijzelf spreekt zo in bijv. zijn brieven:

Dit getuigenis luidt: God heeft ons eeuwig leven geschonken en dat leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven. Wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. Dit alles schrijf ik u omdat u moet weten dat u eeuwig leven hebt, u die gelooft in de naam van de Zoon van God (1 Johannes 5:11-13).

Merk overigens ook op dat het ‘heeft geschonken’ van vers 11 dat perfectum is waar we het in het vorige nummer over hadden.

Het is echter niet toevallig dat we zulke uitspraken juist bij Johannes vinden. Johannes heeft meer dan de anderen de neiging allerlei provocerende uitspraken van Jezus te vermelden, als inleiding op een betoog dat ons de diepere aspecten van Gods verlossingsplan toont. Dat dwingt ons tot nadenken, maar helaas proberen teveel mensen die diepgang te ontlopen door er een of andere pragmatische draai aan te geven. Of ze gebruiken zo’n uitspraak juist als rechtvaardiging voor een eigen onbijbelse opvatting.

Een ander aspect van deze vaststaande toekomst zijn de visioenen die we af en toe vinden. Ezechiël liep door de toekomstige tempel in het Koninkrijk. Daniël zag en hoorde in visioenen van de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, die een definitief einde zou maken aan de tempel van het Oude Verbond. Petrus, Jakobus en Johannes zagen op de berg Jezus in zijn toekomstige heerlijkheid. En Johannes zag in de visioenen, die hij in Openbaring beschrijft, de ondergang van de huidige wereld en de oprichting van Gods Koninkrijk. Want dat alles staat al sinds de schepping vast: zó zal het gebeuren.

En wat het voor ons betekent

Dit ‘vaststaan’ van de toekomst is iets dat we goed voor ogen moeten hebben bij het lezen van zulke uitspraken in de Bijbel, om niet in de fout te vervallen van hen die zulke uitspraken gebruiken als kapstok voor allerlei ongefundeerde opvattingen. Maar veel belangrijker is (of in elk geval: zou moeten zijn) de overweging dat dit betekent dat je op God kunt vertrouwen, omdat wat Hij heeft beloofd net zo zeker is alsof het al werkelijkheid is. De gelovigen van Hebreeën 11 zijn daar zo mee omgegaan. En het is aan ons om ze daarin na te volgen.