Broeders in Christus

Christus in de Psalmen - Psalm 22

Psalm 22: de overwinning aan het kruis

We willen nu een psalm bekijken die niet gaat over de heerschappij van Christus, maar over zijn lijden. Het meest treffende voorbeeld hiervan, met opmerkelijke details, is Psalm 22. De aanhef vermeldt dit als een psalm van David. De meeste van zulke psalmen beschrijven een situatie uit zijn eigen leven. Deze beschrijft echter een openbare terechtstelling, die opvallend veel weg heeft van een kruisiging. In David’s tijd was steniging de door de wet voorgeschreven wijze van terechtstellen, maar dat komt niet overeen met de hier beschreven kenmerken. Dood door kruisiging is echter pas duizend jaar later ingevoerd door de Romeinen. Ook vinden we details die wel vervuld zijn in Jezus’ lijden en sterven, maar die, zelfs met dichterlijke vrijheid, niet overeenkomen met situaties in Davids leven. Het eerste vers komt overeen met één van Jezus’ uitspraken aan het kruis. Deze psalm moet dus, onder inspiratie van de Geest, wel over de toekomst spreken, als treffende illustratie hoe God alles tot in detail leidt. De psalm valt in te delen in een viertal deelonderwerpen:

  • een roep tot God om hulp in zware nood.
  • de beschrijving van die nood.
  • een lofprijzing omdat God hem uit die nood verlost, hoewel toch niet van de dood.
  • de komst van Gods koninkrijk.

Deze vier delen worden hieronder achtereenvolgens behandeld.

Een roep om hulp (verzen 2-11)

Hier belijdt de Veroordeelde zijn vertrouwen op God, ondanks alles wat hem overkomt (‘vertrouwen’ komt in vs 5-6 driemaal voor). Dit vertrouwen is gebaseerd op zijn kennis van de Schrift, en de vele voorbeelden die hij daarin vindt. De Veroordeelde geeft ook aan dat God vanaf zijn geboorte voor hem zorgt. De inleidende vraag, waarom God hem verlaten heeft, kan dan ook geen werkelijk verwijt zijn dat God hem in de steek gelaten heeft. Het drukt veeleer zijn innerlijk gevoelens uit. De Veroordeelde noemt zichzelf een worm, nietig en versmaad door mensen. De psalmist beschrijft vervolgens hoe de omstanders hem bespotten en kleineren, vooral om dat vertrouwen op God. “Allen die mij zien, bespotten mij, ze schudden meewarig het hoofd: ‘Wend je tot de Heer! Laat Hij je verlossen, laat Hij je bevrijden, Hij houdt toch van je?’ ” (Psalm 22:8-9). Het woord voor ‘bespotten’ is in de Griekse vertaling van het OT hetzelfde als wat we in Lucas lezen als ‘honen’: “Het volk stond toe te kijken. De leiders hoonden hem en zeiden: ‘Anderen heeft hij gered; laat hij nu zichzelf redden als hij de Messias van God is, zijn uitverkorene!’ ” (Lucas 23:35). Het schudden van het hoofd zien we in het Matteüs’ verslag: “De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: ‘Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als je de Zoon van God bent, red jezelf dan maar en kom van dat kruis af!’ ” (Matteüs 27:39-40).

De beschrijving van de nood (verzen 12-22)

Dit deel beschrijft het feitelijke lijden. Om de gemoedstoestand van de Veroordeelde te begrijpen, is één vers boven alles van belang: "U legt mij neer in het stof van de dood" (vs. 16). Hij gaat sterven, maar beseft tegelijkertijd dat dit Gods wil is. Dat is ook kenmerkend voor de lijdende knecht bij Jesaja. Maar dan is die roep om hulp dus geen verzoek om hem van die dood te redden. De details uit de psalm zijn duidelijk herkenbaar in de beschrijving in de evangeliën: naakt terechtgesteld worden, zijn klederen verdeeld door zijn folteraars, waarbij het onderkleed verloot wordt, een ondragelijke dorst en een ontwricht geraamte. Door inspiratie van Gods Geest geeft de psalmist hier dus een zeer gedetailleerde beschrijving van wat er duizend jaar later zou plaatsvinden. Ook de grote menigte vijandige omstanders uit de psalm, die hun goedkeuring geven aan deze terechtstelling, vinden we terug in de evangelieverslagen. Het slot neemt echter wel ineens een onverwachte wending. Na de kreet om hulp, om gered te worden uit de muil van de leeuw, volgen de woorden “U geeft mij antwoord” (NBG’51: “Gij hebt mij geantwoord!”). De brief aan de Hebreeën vertelt ons hoe Jezus “tijdens zijn leven op aarde… heeft gesmeekt en gebeden tot hem die hem kon redden uit de dood, en hij werd verhoord (NBG’51: verhoord uit zijn angst)” (Hebreeën 5:7). Dat wil niet zeggen dat hij niet gestorven zou zijn, maar dat hij de kracht ontving te overwinnen. Zo heeft God ook ingegrepen toen Jezus aan het kruis hing. Door de drie uur duisternis bleef de ergste hitte van de middagzon Hem bespaard.

Lofprijzing voor Gods verlossing (verzen 23-27)

De lofzang beschrijft een volgende fase: de Veroordeelde is nu Verlosser geworden. Hij is niet meer omringd door spotters, maar door ‘zijn broeders’: “Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen” (Psalm 22:23, NBG‘51). Helaas vertaalt de NBV het woord ‘broeders’ niet, maar als dit vers aangehaald wordt in de brief aan de Hebreeën is juist dat woord essentieel omdat anders de betekenis verloren gaat: “Hij schaamt zich er niet voor hen zijn broeders en zusters te noemen wanneer hij zegt: ‘Ik zal uw naam bekendmaken aan mijn broeders en zusters, u loven in de kring van mijn volk’” (Hebreeën 2:11-12) De gemeente wordt tweemaal vermeld, met als middelpunt daarvan de Verlosser. “De vernederden zullen eten en worden verzadigd” (vs 27) doet denken aan de zegeningen die God zijn volk beloofd had in Deuteronomium, waar deze woorden gebruikt worden, en wellicht ook aan de dankoffers, waarvan onder de wet gegeten mocht worden. ‘De vernederden’ wijst in dit verband niet op mensen die door anderen vernederd worden, maar die zichzelf vernederen. Van de Messias sprak Jesaja: “De geest van God, de Heer, rust op mij, want de Heer heeft mij gezalfd. Om aan armen [hetzelfde woord als ‘vernederden’ in de psalm] het goede nieuws [evangelie] te brengen, heeft hij mij gezonden, om aan verslagen harten hoop te bieden” (Jesaja 61:1). Uit het feit dat Jezus aan het kruis de beginwoorden van deze psalm citeert kunnen we opmaken dat hij aan deze psalm dacht, en aan de verlossing die zijn dood zou brengen. Hij zag niet zijn folteraars - maar de grote groep gelovigen die door zijn gehoorzaamheid God zou kunnen loven. Hij bleef tot zijn laatste adem op God vertrouwen.

De komst van Gods koninkrijk (verzen 28-32)

De resultaten blijven niet beperkt tot zijn omgeving. “Overal, tot aan de einden der aarde, zal men de Heer gedenken en zich tot Hem wenden. Voor u zullen zich buigen alle stammen en volken” (Psalm 22:28). Dit zou tot op zekere hoogte nog op het heden kunnen slaan, maar we lezen vervolgens hoe dit lijden blijkbaar leidt tot een opstanding voor de gestorven gelovigen. “Wie op aarde in overvloed leven, zullen aanzitten en zich voor hem buigen. Ook zullen voor hem knielen wie in het graf zijn neergedaald, wie hun leven niet konden behouden” (Psalm 22:30). In de letterlijke Hebreeuwse woorden zien we een duidelijke verwijzing naar de straf voor de zonde: dat de mens die zondigde zou sterven en terugkeren tot stof (Genesis 2:17). Maar door de Veroordeelde zijn zij blijkbaar in staat om voor Hem te knielen, waarmee gezegd wordt dat zij op zullen staan uit de doden. De psalm vertelt ons vervolgens dat ook latere geslachten hem zullen dienen. De door de omstanders verachte Veroordeelde is nu blijkbaar een bron van heil. “Het nakroost zal Hem dienen, er zal van de Here verteld worden aan het komende geslacht; zij zullen zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, omdat Hij het gedaan heeft” (Psalm 22:30-31, NBG’51).

Door God verlaten?

Dat deze woorden geen andere vervulling kunnen hebben dan de kruisdood en overwinning van de Here Jezus zal duidelijk zijn. Door Gods Geest geïnspireerd, kon David tot in detail spreken over een tijd die ver vóór hem lag. Er rest echter nog een laatste vraag, namelijk hoe die woorden opgevat moeten worden: “Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten”, en vooral waarom Jezus deze woorden vlak voor zijn sterven uitsprak. Hierover bestaan drie verschillende meningen:

  • Jezus citeert dit vers om zijn omgeving erop te wijzen dat zij deze psalm voor hun ogen in vervulling zien gaan.
  • Hij voelt zich van God verwijderd omdat Hij de zonden van mensen draagt, en die op het kruis brengt.
  • Jezus is gedurende die drie uur werkelijk door God verlaten.

Wat we in de Psalm zien is een gedetailleerde profetie. Het zou daarmee een schril contrast staan wanneer het eerste vers niet Jezus’ werkelijke gevoelens zou weergeven. De stelling dat Jezus zich niet werkelijk verlaten voelde, maar hiermee alleen verwees naar de psalm is daarom zwak. De tweede zienswijze is beter te volgen. Dan zou die verwijdering niet van God komen, maar door de zonde die Jezus droeg. En de psalm geeft dan vervolgens inzicht in de heerlijkheid die daaruit zou voortkomen. De derde zienswijze is in feite een soort uitbreiding van de tweede. Het zou dan echter niet alleen maar om een gevoel van Jezus gaan, maar om een daadwerkelijke toestand. De straf op zonde was de dood, en omdat Jezus onze zonden heeft gedragen, was het nodig dat Hij stierf. Maar omdat Hij in werkelijkheid zonder zonde was, is Hij weer uit die dood opgestaan. Er zou op zichzelf voor Hem daarom geen reden zijn die dood te vrezen. Maar de werkelijke betekenis van de dood is absolute scheiding tussen de zondaar en God. In dat licht zou het daarom volkomen voor de hand liggen dat Hij gedurende die drie uren die scheiding inderdaad moest ondergaan. Er zijn in de loop der tijden tallozen geweest die hun leven hebben gegeven voor anderen, en evenzo zijn er in de Romeinse tijd tallozen aan een kruis gestorven. Maar alleen Jezus heeft ten volle beseft (en beleefd!) wat scheiding van God betekent. Alleen zo zouden wij Jezus’ extreme angst in Getsemane ten volle kunnen begrijpen: uiteindelijk, toen het er op aan kwam, moest Hij zelf de overwinning behalen, zonder hulp van zijn Vader. En Hij wist maar al te goed dat, wanneer Hij zou falen, er geen oplossing zou zijn voor de zonde, noch die van Hemzelf (dat falen) noch voor iemand anders. Juist dat zou zijn strijd ten volle tekenen.