Broeders in Christus

De heilige Geest - de inwoning en bijstand van Christus in de Geest (1)

Christus gezalfd door de Geest

De grootste van de zonen van God is Christus Jezus. Onze eerste studie sloten wij af met Gods woorden tot Hem bij zijn doop:

“U bent mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen”. (Matteüs. 3:17; Marcus. 1:11; Lucas. 3:22)

De profeet Johannes de Doper getuigde van wat hij had gezien en gehoord:

“Ik heb aanschouwd dat de Geest (pneuma) nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij (de Geest) bleef op Hem (Jezus). En ik kende Hem (de Zoon van God) niet, maar Hij (God), die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie u de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. En ik heb gezien en getuigd, dat deze (Jezus) de Zoon van God is”. (Johannes 1:32-34; Matteüs 3:16)

Wat dopen met de heilige Geest is, komt later aan de orde. Waar het nu om gaat, is dat er een getuige is van Jezus’ vervulling met de Geest. Het bewijs daarvan kwam toen Jezus wonderen deed en woorden van buitengewone wijsheid sprak. De apostel Johannes vervolgde zijn evangelie met het wonder in Kana: “Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen” (2:11). Het beeld van een zwevende vogel komen we in dit verband ook tegen in Genesis 1:

“In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest van God zweefde over de wateren”. (Genesis 1:1-2)

Bij het begin van de nieuwe schepping in Christus, daalde de Geest van God van boven de wateren van de Jordaan op Christus neer, waardoor Hij de beschikking kreeg over Goddelijke kracht om Gods werk te doen. In de Knecht profetieën in het boek Jesaja vinden wij daarvan vele voorzeggingen:

De Geest van de Here HERE is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap (het evangelie) te brengen aan ootmoedigen…”. (Jesaja 61:1; Lucas 4:18)

“En nu heeft de Here HERE mij met zijn Geest gezonden”. (Jesaja 48:16)

“En op hem zal de Geest van de HERE rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren”. (Jesaja 11:2)

De apostel Petrus getuigde later over deze zalving met de Geest:

“God heeft Hem (Jezus) met de heilige Geest en met kracht gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”. (Handelingen 10:38)

Het doel dat God hiermee heeft, is dat deze in gerechtigheid over alle mensen zal regeren, zodat Gods plechtige belofte de gehele aarde met zijn heerlijkheid te vervullen, verwezenlijkt wordt:

“Want de aarde zal vol zijn van de kennis van de HERE, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken”. (Jesaja 11:9; Numeri 14:21; Psalm 72:19; Habakkuk 2:14)

Door de heilige Geest gedreven

We zien dat met dit aspect niet zomaar een vage invloed wordt bedoeld, maar een kracht die wordt gegeven met een gericht doel: dat mensen God en zijn plan leren kennen en van daaruit handelen naar zijn wil. Een heilige kracht, die de profeten in Israël zo sterk aandreef dat zij van Godswege op betrouwbare wijze hebben gesproken. Het was dus eigenlijk Hijzelf die sprak. Door de adem van zijn mond heeft Hij de heilige Schriften tot stand gebracht, die een mens wijs kunnen maken tot zaligheid in Christus Jezus (2 Timoteüs 3:14-17):

“door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken” (2 Petrus 1:21).

“De gehele Schrift is door God ingegeven en ook nuttig om te onderrichten…” (2 Timoteüs 3:16).

Dergelijke woorden worden soms door de profeten zelf gebezigd, zoals Mozes die vertelt dat “de Geest van God over hem (Bileam) kwam”, of David die zei: “De Geest van God spreekt door mij”, en Jesaja: “de HERE der heerscharen heeft Zich voor mijn oren geopenbaard”. Maar afgezien van het feit dat sommige mensen de bijzondere gave van de Geest ontvingen om het woord van God bekend te kunnen maken, is het duidelijk dat het volk als geheel op de openbaringen van God door zijn woord moest wachten en ervan profiteren wanneer Gods profeten en wetgevers spraken. Maar zoals God onder het Oude Verbond sprak door zijn profeten, zo spreekt Hij nu door zijn Zoon:

“Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon”. (Hebreeën 1:1)

“Want Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden van God, want Hij geeft de Geest niet met mate”. (Johannes 3:34)

De Here Jezus gaf regelmatig aan dat Hij niet uit Zichzelf sprak, maar dat God Hem leerde wat Hij spreken en doen moest. Hij stelde zich daarmee afhankelijk van zijn Vader in de hemel:

“Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij heeft gezonden, heeft zelf Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen en spreken moet. En Ik weet, dat zijn gebod eeuwig leven is. Wat Ik dan spreek, spreek Ik zo, als de Vader Mij gezegd heeft”. (Johannes 12:49-50)

Hij liet zich niet door de menselijke geest, maar door Gods Geest leiden:

de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen”. (Efeziërs 1:17)

Wij kunnen God en Christus alleen leren kennen door het woord. Dat woord van God kunnen wij alleen begrijpen, wanneer wij om te beginnen de autoriteit daarvan erkennen, en vervolgens Hem bidden om inzicht en verstand door zijn leiding in de Geest. Want het woord is door Gods aanwezigheid in de Geest tot stand gekomen. Belangrijk daarbij is dat volledige onderwerping van onze persoonlijkheid noodzakelijk is. Dat gold voor de profeten die gezonden werden, maar ook voor wie verlangen te weten wat God door hen heeft gesproken. Het verstand is daarbij een belangrijke factor. Uiteraard om te kunnen opnemen en te begrijpen, maar ook om te kunnen nagaan in de Schriften of wat iemand zegt waar is. Paulus zei eens in verband met de gaven van de Geest:

“...in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong”. (1 Korintiërs 14:19)

Waarom zei hij dat? Omdat spreken in tongen dreigde doel te worden in plaats van middel. Maar wanneer er geen uitleg is, heeft een ander er niets aan:

“Want indien ik bid in een tong, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar. Hoe staat het dan? Ik zal bidden met mijn geest, maar ook met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand…”. (1 Korintiërs 14:14-15)

“…de geesten van de profeten zijn aan de profeten onderworpen…”. (1 Korintiërs 14:32)

Zonde tegen de heilige Geest

Eerder hebben we gezien dat Israël de heilige Geest bedroefde. Hetzelfde gebeurde in de tijd van de Here Jezus en zijn apostelen. Door de groeiende schare gelovigen, werden de Farizeeën jaloers en zeiden dat Jezus boze geesten uitdreef door de overste van de boze geesten (Matteüs 9:34; 12:24,27; Marcus 3:20; Lucas 11:15; vergelijk Matteüs 10:25). Dit was zo’n grove ontkenning van Gods zichtbare werkzaamheid in Hem en zo’n doelbewuste poging hem zwart te maken bij het volk, dat Jezus zei dat zij een zonde pleegden waarvoor geen vergeving mogelijk was. Ontkennen van Gods onmiskenbare aanwezigheid is zonde tegen God Zelf en de pleger is des doods schuldig:

“Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering van de Geest (pneuma) zal niet vergeven worden. Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar spreekt iemand tegen de heilige Geest (pneuma), het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende”. (Matteüs 12:31-32)

“Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk die niet zondigen tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood; daarvoor zeg ik niet, dat hij moet vragen. Alle ongerechtigheid is zonde en er bestaat zonde niet tot de dood”. (1 Johannes 5:16-17)

Waarom zou zonde tegen Jezus wel maar tegen de Geest niet vergeven worden? Jezus had zojuist de bovennatuurlijke kracht, die de Vader Hem bij zijn doop ter beschikking gesteld had, gebruikt om blinden en stommen te genezen; en dat had voor de omstanders als overtuigend bewijs moeten dienen dat Gods kracht werkzaam was in Hem; Hij zei immers enkele ogenblikken eerder:

“Maar indien Ik door de Geest van God de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen”. (Matteüs 12:28)

Door zulke genezingswonderen toe te schrijven aan de macht van een ‘boze geest’ getuigden zij van een opzettelijk weigeren te geloven wat voor hun ogen gedaan werd. Deze onboetvaardige Farizeeën lasterden in de aard van de zaak God Zelf. Maar omdat de gedachte van Jezus uitgaat naar de Vader in zijn heilige aanwezigheid en activiteit onder de mensen, die in Hem (Jezus) op overduidelijke wijze tot uitdrukking kwam, spreekt Hij, net als Jesaja, liever van de Heilige Geest. Later deden de apostelen in de naam van Jezus nog éénmaal een beroep op de inwoners van Jeruzalem te geloven in Jezus van Nazareth als hun Messias:

“Jezus, de Nazoreeër, een man, u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft”. (Handelingen 2:22)

De hardnekkige houding die de leiders echter kenmerkte, zien we wanneer Stefanus voor de Raad is gesleept en hij vertelde van Gods werkzaamheid. Hij besloot zijn betoog met deze woorden:

“Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, u verzet u altijd tegen de Heilige Geest (pneuma); gelijk uw vaderen, zo ook u”. (Handelingen 7:51).

“…want zij waren tegen zijn Geest weerspannig…”. (Psalm 106:33)

Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld