Broeders in Christus

De schrijvers van het Oude Testamant

Het Oude Testament bestaat globaal uit vier soorten geschriften:

  • historische boeken
  • de wet
  • poëtische boeken
  • profetische boeken

De schrijvers variëren van eenvoudige landarbeiders tot de grootste koning die Israël ooit bezeten heeft. De ontstaanstijd omvat tenminste twee millennia. Over het ontstaan van de eerste elf hoofdstukken van Genesis, dat de vroegste geschiedenis beschrijft (voor zover van belang voor Gods plan met de wereld) is weinig tot niets bekend, of af te leiden. Vanaf hoofdstuk 12 begint de geschiedenis van de aartsvaders, hoogstwaarschijnlijk oorspronkelijk opgeschreven in de vorm van familiearchieven en later bewerkt tot een doorlopend verhaal. Het boek verwijst zelf nergens met zoveel woorden naar een te boek stellen. Slechts even vinden we een hint in die richting als Abraham de spelonk te Machpela koopt. We lezen:

“Zo ging het veld van Efron, dat in Machpela tegenover Mamre ligt, het veld en de spelonk aldaar, en al het geboomte op het veld, op het gehele terrein ervan rondom in eigendom aan Abraham over, in tegenwoordigheid van de Hethieten, van allen die de poort zijner stad ingingen”. (Genesis 23:17-18)

Hier lijkt geciteerd te worden uit het officiële koopcontract. De Hethieten waren gewoon bij de verkoop van een stuk land het aantal bomen daarop te vermelden. En ook de getuigen van de koop worden vermeld (zulke transacties hadden gewoonlijk plaats in de stadspoort, zie bijvoorbeeld Ruth 4). Hiermee begint een praktijk die we ook later veel tegenkomen: het citeren uit officiële stukken en lijsten. Willekeurige voorbeelden zijn lijsten van Davids beambten (1 Kronieken 27) of van zijn helden (2 Samuël 23:18 vv), diverse geslachtsregisters, de briefwisseling tussen Reahum en Arthasasta (Ezra 4) en tussen Tattenai en Darius (Ezra 5 en 6) met een letterlijk citaat van de oorkonde van Kores (Ezra 6:3 vv). De boeken der Kronieken berusten kennelijk op de officiële kroniekschrijverij die aan elk hof bestond (1 Koningen 14:19,29). De vroegste vorm van deze geschiedschrijving stond waarschijnlijk op kleitabletten. Later werden boekrollen gebruikt van papyrus of van leer. Voor briefwisseling werd vaak gebruik gemaakt van potscherven, zogenaamde ostraka, (een vroege vorm van hergebruik). De taal was gewoonlijk Hebreeuws, behalve in enkele gevallen waar wordt geciteerd uit stukken van Mesopotamische heersers, die Aramees als diplomatieke taal gebruikten. Behalve delen van het boek Ezra is Daniël 2:4b-7:28 in Aramees geschreven, evenals Gods verkondiging door Jeremia aan de heidenwereld, dat alle afgoden zullen vergaan (Jeremia 10:11).

De Wet

De wet werd door God te Sinaï gegeven en moest daar te boek worden gesteld. De tien geboden werden door God op steen gegeven; een volkomen normale vorm van vastlegging van een wet. Ook de beroemde wet van Hammurabi stond bijvoorbeeld op steen gegrift. Het overige van de wet werd door Mozes te boek gesteld (Exodus 24:4 en 34:27). Het feit dat hierbij van een ‘boek’ wordt gesproken (Exodus 24:7, ‘het boek des verbonds’) doet vermoeden dat wij hierbij aan een boekrol moeten denken. Deze wetsrollen berustten bij de priesters en de levieten. Ieder sabbatjaar moest op het loofhuttenfeest de wet aan het volk worden voorgelezen (Deuteronomium 31:10-13). We weten overigens niet of dit ook gebeurd is. De enige keer dat we daar over lezen is na de ballingschap ten tijde van de priester-schriftgeleerde Ezra (Nehemia 8). We zien daar dan tevens dat het niet beperkt bleef tot een voorlezing, maar dat er ook uitleg werd gegeven (vers 9). Dit gebeurde door de daar met name genoemde levieten. In de praktijk van het dagelijkse leven was het de taak van de levieten, die over het land verspreid­ woonden, om de jonge Israëlieten op te leiden in kennis van de wet. Zij hebben daartoe mogelijk afschriften van de wet bezeten. De enige van wie gezegd wordt dat hij een eigen afschrift moest hebben was de koning (Deuteronomium 17:18). En zo kon de psalmist zingen:

“Hoe lief heb ik uw wet. Zij is mijn overdenking de ganse dag”. (Psalm 119:97)

Toch kon het tijdens perioden van langdurige afgodendienst gebeuren dat zelfs de herinnering aan een te boek gestelde wet verloren ging. Als de jonge koning Josia, na meer dan een halve eeuw Baäldienst, besluit de tempel te Jeruzalem te laten opknappen, komt tijdens de herstelwerkzaamheden onverwacht het wetboek weer te voorschijn (2 Koningen 22; 2 Kronieken 34:14 vv). Het leidde tot de kortstondige hervorming die de regering van Josia kenmerkt.

De poëtische boeken

Bij poëtische boeken denken we vooral aan de psalmen. Van sommige psalmen wordt ons in een opschrift verteld door wie, en soms wanneer, ze gemaakt zijn, al is het niet altijd zeker dat zulke opschriften deel uitmaakten van de oorspronkelijke tekst. Veel stammen er van de hand van David, die veel heeft gedaan om de tempeldienst vorm te geven (ook al zou pas zijn zoon die tempel mogen bouwen!). Zie in het bijzonder 1 Kronieken 23 t/m 26. Andere psalmen zijn afkomstig van door David aangestelde zangers of families van zangers (de Korachieten, Asaf en de Asafieten). Weer andere psalmen zijn blijkens hun inhoud duidelijk afkomstig uit de tijd na de verwoesting van de tempel door de Babyloniërs. De psalmen zijn kennelijk al vroeg gebundeld in groepen en later verzameld in vijf ‘boeken’. Men leidt dit af uit het feit dat de verzameling op min of meer regelmatige afstanden wordt beëindigd met: “amen, ja amen” (Psalm 41, 72, 89), “amen, halleluja” (Ps. 106) of “halleluja” (Psalm 150). Deze woorden zouden dan de bundel besluiten en niet bij de psalm zelf behoren. De woorden aan het eind van Psalm 72 (“De gebeden van David, de zoon van Isaï, zijn ten einde”) zouden dan eveneens op de bundel slaan en niet op Psalm 72 zelf. Een enkele maal heeft een psalm zijn weg gevonden naar meer dan één bundel, en komt dan dubbel in onze Bijbel voor. Zo bijv. Psalm 14 en 53; Psalm 108 is samengesteld uit telkens de tweede strofe van de psalmen 57 en 60.

De profetische boeken

De profetische boeken bevatten in principe een weergave van Gods profetische boodschappen. Deze zijn door de profeet zelf of een helper te boek gesteld. In enkele gevallen bevat een profetisch boek ook, of zelfs voornamelijk, een verslag van de wederwaardigheden van de profeet. Een bekend voorbeeld is de profetie van Jona, die in feite uitsluitend over Jona’s missie naar Nineve gaat. Van het boek Daniël gaat de eerste helft vrijwel uitsluitend over de profeet zelf. Maar ook in bijvoorbeeld Jesaja en Jeremia komen historische stukken voor. Toch denken we bij de profetische boeken vooral aan de directe boodschap van God. Veel van zulke boodschappen zijn mondeling verkondigd, maar een deel is ook opgeschreven. Hier worden we (naast de wet) geconfronteerd met de meest rechtstreekse uitingen van God zelf. Petrus zou later schrijven:

“Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat (Lutherse Vert: ... uit eigen uitlegging geschiedt); want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken”. (2 Petrus 1:20-21)

Hoe dat in zijn werk ging, lezen we nergens beter dan bij Jeremia:

“Want telkens wanneer ik spreek, moet ik het uitschreeuwen, van geweld en onderdrukking roepen; want het woord des Heren is mij geworden tot spot en smaad. Maar zeide ik: Ik wil aan Hem niet denken en in zijn naam niet meer spreken, dan werd het in mijn hart als brandend vuur, opgesloten in mijn gebeente; wel matte ik mij af om het in te houden, maar ik kon het niet”. (Jeremia 20:8-9)

Elders lezen we hoe Jeremia op Gods bevel de eerder door hem gesproken woorden dicteert aan zijn secretaris Baruch. Deze schrijft ze op in een boekrol (waarschijnlijk een papyrusrol). Als deze rol later aan de koning (Jojakim) wordt voorgelezen, toont deze zijn verachting voor de profetische boodschap door, telkens als er een paar kolommen zijn voorgelezen, deze af te snijden met een pennemes en in het vuur te gooien. Het gevolg is alleen dat Jeremia dezelfde boodschap opnieuw aan Baruch dicteert, die ze op een nieuwe rol schrijft (Jeremia 36). Gods Woord laat zich niet op die manier vernietigen.

De Schrift in de diaspora

Tijdens hun periode van ballingschap kwamen de Israëlieten ertoe om dat wat hun het meest eigen was, hun Schriften, te koesteren. Zo onzorgvuldig als zij er vroeger soms mee omgegaan waren zo zorgvuldig werden zij nu. Toen de Joden na het einde van de formele ballingschap uitzwermden over de antieke wereld namen zij afschriften van hun Schriften mee. Zulke afschriften werden met de grootste zorg vervaardigd. Een speciale klasse van schriftgeleerden maakte van dit overschrijven een levenswerk. Fouten werden niet geduld. Als een kolom af was werd het aantal letters geteld en als er ook maar één ontbrak begon men opnieuw. Toen in de late jaren veertig in grotten te Qumran verborgen rollen te voorschijn kwamen, die duizend jaar ouder waren dan die welke wij tot dan toe bezaten, bleek tot verbazing van velen dat de tekst over die periode foutloos was overgeleverd. God heeft de zorgvuldigheid van de Joodse schrijvers gebruikt om ons een betrouwbare Bijbel over te leveren. Nog een belangrijke gebeurtenis in de tijd van de verstrooiing was de vertaling van de Schriften in het Grieks, de zogenaamde Septuagintavertaling. Sinds de tijd van Alexander de Grote was Grieks de algemene taal van de antieke wereld geworden. Ook de Joden buiten Israël spraken Grieks en kenden nauwelijks nog Hebreeuws. Dit bracht een behoefte aan een Griekstalige Schrift met zich mee. Deze is er in de 3e en 2e eeuw voor Christus geleidelijk gekomen. Maar daarmee werd de typisch Joodse Schrift ineens toegankelijk voor de hele Griekse wereld. In de tijd van de apostelen stonden overal in die wereld synagogen, met afschriften van de schriftrollen in het Grieks. Op deze wijze bereidde God de komst voor van de boodschap aangaande zijn Zoon.

Ga naar het vervolg over het Nieuwe Testament