Broeders in Christus

Tegenstelling schepping en evolutie

We hebben in het eerste deel van dit artikel al even gekeken naar de vermeende tegenstelling tussen schepping en evolutie, en daarbij geconstateerd dat het ene gaat over ontstaan en het andere over ontwikkeling. Maar wat zijn dan toch de punten die veel christenen doen menen een tegenstelling te zien?

Conflicterende tijdschalen?

Wel, allereerst is er de tijdschaal. Veel bijbelgetrouwe christenen menen dat we uit Genesis 1 moeten opmaken dat de schepping zich heeft afgespeeld in 6 dagen van 24 uur. En dat op de zesde dag Adam is geschapen. Wanneer je vervolgens de leeftijden in de geslachtsregisters van Genesis 5 en 11 optelt, kom je voor de geboorte van Abraham uit op 1948 jaar na de schepping. En we weten dat Abraham rond 2000 v.Chr. leefde, dus kan de aarde volgens deze opvatting niet ouder kan zijn dan ca. 6000 jaar. De Engelse bisschop Usher berekende de schepping dan ook op exact 4004 v. Chr. (hij wist dit zelfs op de dag af te vermelden, maar dat vindt je in moderne opgaven niet meer terug). Anderzijds gaat de moderne wetenschap er van uit dat het heelal nu zo’n 13,7 miljard jaar oud is, dat onze aarde zo’n 4,5 miljard jaar oud is, dat het leven daarop zo’n 3,5 miljard jaar geleden is ontstaan en dierlijk leven ca. 0,5 miljard jaar geleden. Dat maakt het heelal ruim 2 miljoen maal zo oud als in bovenstaande opvatting, en dierlijk leven altijd nog bijna 100.000 maal zo oud. Dat zijn zeer grote verschillen. Daarnaast lijkt de bijbeltekst ons te vertellen dat elke levenssoort apart door God is geschapen, terwijl de evolutieleer er op neerkomt dat alle leven op aarde is ontstaan uit één enkele oervorm.

Jonge aarde versus oude aarde

We zitten dus uiteindelijk met twee conflictpunten: de tijdschaal en de mate van Gods bemoeienis met het ontstaan van de verschillende levensvormen. Aan de ene kant zijn er de creationisten die geloven in een volledige stap voor stap bemoeienis van God met het proces, en in een jonge aarde. Aan de andere kant zijn er de evolutionisten die geloven in een universele evolutie, en in een oude aarde.

Maar strikt genomen gaat het daarbij om twee verschillende aspecten, al is het wel zo dat een universele evolutie noodzakelijkerwijs veel tijd vergt, en daarom niet valt te combineren met de gedachte van een jonge aarde. Maar de gedachte van een schepping valt wel degelijk te combineren met een oude aarde. En het is daarom op zijn minst misleidend om de theorie van een universele evolutie te ‘bestrijden’ met het argument van de leeftijd van de aarde. Toch gebeurt dat op grote schaal.

Die overtuiging van een jonge aarde is echter volledig gebaseerd op de regelmatig terugkerende zin in Genesis 1: “Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste (tweede, derde, enz) dag.” Maar in feite weten we niet precies wat deze uitdrukking ons wil vertellen. Hierover zijn in de loop van de tijd de volgende opvattingen verkondigd:

  • Het voorafgaande (de beschreven scheppingsdaad of -daden) heeft zich afgespeeld gedurende de voorafgaande 24 uur.
  • Het voorafgaande is gedurende die dag geopenbaard aan Mozes (die het vervolgens heeft opgeschreven in het boek Genesis).
  • Het voorafgaande is gedurende de voorafgaande avond bij wijze van instructie geopenbaard aan Adam (die het mondeling of op schrift heeft doorgegeven aan zijn nakomelingen).
  • Het geheel is een ‘dramatische’ voorstelling van Gods werk. Zo’n dramatische voorstelling vinden we bijvoorbeeld ook in 1 Koningen 22:19-22, en in de eerste twee hoofdstukken van het boek Job. Het geeft ons een ‘gedramatiseerd’ verslag dat de essentie beschrijft, maar geen objectieve werkelijkheid.

Het is hier niet de plaats om het voor en tegen van elk van deze suggesties te bespreken, maar het is goed om te beseffen dat we alleen in het eerste geval kunnen beredeneren dat er dan sprake moet zijn van een jonge aarde; in de andere gevallen weten we daar eenvoudig niets over. Het betekent dat we voorzichtig moeten zijn dit argument te gebruiken zolang we niet zeker weten of de Bijbel ons dat wil vertellen.

De kernvraag: hoe of waarom geschapen?

De fout die iedereen lijkt te maken, is Genesis 1 te lezen als een beschrijving van hoe God de aarde heeft geschapen. Maar voor onze behoudenis hoeven we dat helemaal niet te weten. Bovendien gaat het hoofdstuk niet over de schepping (die staat alleen als feit vermeld in vers 1), maar over het bewoonbaar maken van de aarde, die in eerste instantie nog woest (onbruikbaar) en leeg was. Wat dit hoofdstuk ons in werkelijkheid wil leren is waarom God de aarde stap voor stap bewoonbaar heeft gemaakt, zoals Jesaja ons duidelijk vertelt (Jesaja 45:18, waar datzelfde woord ‘woest’ is vertaald als ‘baaierd’). Daarom is het enige dat we zeker weten, het feit dat God er, hoe dan ook, voor gezorgd heeft dat de aarde zo werd als Hij die wilde hebben, en dat er die schepselen op kwamen te wonen die Hij daar wilde hebben. Hoe Hij dat heeft gedaan is niet van belang. En dus is elke discussie daarover een verspilling van tijd.

Overeenkomsten en verschillen tussen mensen en dieren

In feite vertelt Genesis 1 ons ook dat de mens in essentie bestaat uit dezelfde aardse materie waar ook de dieren uit bestaan: beide zijn geformeerd uit het ‘stof van de aardbodem’ (afar = aardse materie) en zijn zo geworden tot een levend wezen (nefesj), in leven gehouden door Gods levensadem (ruach). Het enige dat de mens van de dieren onderscheidt is zijn vermogen om God te kennen, en Hem dus bewust te dienen. Maar de mens die dat inzicht niet heeft, beschrijft de Schrift inderdaad als niet meer dan een dier. En dan is een beschrijving van die mens als een wat ‘opgepoetste’ aap niet eens zo ver bezijden de waarheid. Het enige dat we zeker weten, is dat we door ons moreel inzicht van oorsprong een duidelijke meerwaarde hebben ten opzichte van de dieren, en dat wij van onze kant dan ook de plicht hebben met die meerwaarde iets te doen, namelijk God dienen.

We moeten dus concluderen dat de discussie tussen creationisten en evolutionisten in feite gaat over (bijbels gezien) niet van belang zijnde aspecten, die de aandacht slechts afleiden van waar het wel om gaat.